Behoed mij, God, ik schuil bij U.
Ik zeg tot de HEER:
‘U bent mijn Heer, mijn geluk, niemand gaat U te boven.’ Maar tot de goden in dit land, de machten die ik vereerd heb, zeg ik:
‘Wie u volgt, wacht veel verdriet.’ Ik pleng voor hen geen bloed meer, niet langer ligt hun naam op mijn lippen.
HEER, mijn enig bezit, mijn levensbeker, U houdt mijn lot in handen. Een lieflijk land is voor mij uitgemeten, ik ben verrukt van wat mij is toebedeeld.
Ik prijs de HEER die mij inzicht geeft, zelfs in de nacht spreekt mijn geweten. Steeds houd ik de HEER voor ogen, met Hem aan mijn zijde wankel ik niet.
Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, mijn lichaam voelt zich veilig en beschut. U levert mij niet over aan het dodenrijk en laat Uw trouwe dienaar het graf niet zien. U wijst mij de weg naar het leven:
overvloedige vreugde in Uw nabijheid, voor altijd een lieflijke plek aan Uw zijde.